Locatie
Een beetje geschiedenis
500, zoveel windmolens zullen er in onze Noordzee staan eens alle parken operationeel zijn. Een indrukwekkend aantal, zeker als je weet dat het ooit allemaal begon met amper zes windmolens.
We schrijven 1997. In Japan wordt het Kyoto-verdrag getekend. Dat verplicht alle leden van de Verenigde Naties om de uitlaat van broeikasgassen te verminderen. Ook België moet zijn uitstoot verminderen en is verplicht om tegen 2010 zes procent van zijn elektriciteit te produceren uit hernieuwbare energiebronnen: zon, water en dus ook wind.
Eind jaren 90 leidt dat in ons land tot veel aanvragen voor het plaatsen van windmolens op zee. Vaak worden die aanvragen echter geweigerd, omdat het voorgestelde windmolenpark te dicht bij beschermde gebieden ligt of bij zones voorzien voor andere activiteiten. De minister van de Noordzee stelt daarom in 2003 een onderzoek in naar de beste plaats voor windmolenparken in onze Noordzee. Dat is niet evident, want de Noordzee mag dan niet groot zijn, druk gebruikt wordt ze wel. Na overleg met alle partijen en rekening houdend met (inter)nationale wetgeving, wordt één globale zone aangeduid, die dan nog verder kan opgedeeld worden in kleinere stukjes per windmolenpark.
De pionier
Het bedrijf C-Power is in 2003 de eerste die groen licht krijgt om te starten met de bouw van een windmolenpark op zee. Het park wordt gepland op 27 kilometer uit de kust van Zeebrugge op de Thorntonbank. Er zullen uiteindelijk 54 turbines geplaatst worden op ongeveer 18 km². Dat is genoeg om per jaar 300.000 gezinnen van stroom te voorzien.
Een positief advies is echter nog maar het begin. Vooraleer C-Power dit ambitieus project kan bouwen, moet er niet alleen een concessie aangevraagd worden, maar ook verschillende vergunningen.
De belangrijkste is de milieuvergunning. De aanvrager moet een milieueffecten rapport of MER indienen bij de wetenschappelijke dienst Beheerseenheid Mathematisch Model van de Noordzee (BMM). Die bekijkt dit rapport en organiseert ook een publieke consultatie. Daarna wordt advies gegeven aan de minister bevoegd voor het mariene milieu. Het is de minister die uiteindelijk beslist of de milieuvergunning wel of niet wordt toegekend.
Ook moet er een domeinconcessie worden aangevraagd. Dat gebeurt bij de Algemene Directie Energie van de Federale Overheidsdienst (FOD) Economie, die op haar beurt de minister voor Energie adviseert. Ook hier heeft de minister het laatste woord.
Daarnaast zijn er nog verschillende vergunningen nodig voor het leggen van de noodzakelijke kabels op land, in zee, de hoogspanningsverbinding,…
Dat dit alles nogal wat tijd in beslag neemt, zal niet verwonderen. Uiteindelijk kan C-Power in 2007 écht van start gaan. In een eerste fase worden zes windturbines neergepoot en een kabel gelegd om de opgewekte elektriciteit aan land te brengen. Later wordt het windmolenpark nog uitgebreid en op 3 juli 2013 wordt de installatie van de 54ste en laatste windturbine afgerond.
Werkgroep Windmolenparken
Ondertussen hadden ook andere firma’s al aanvragen ingediend voor het bouwen van een windmolenpark. Om de aanvraagprocedure vlotter te laten verlopen wordt in 2008 binnen de structuur Kustwacht een werkgroep windmolenparken in het leven geroepen. Daarin zijn alle kustwachtpartners vertegenwoordigd die bij de bouw van windmolenparken betrokken zijn, ondermeer de BMM (hierboven al vermeld), FOD Economie, Scheepvaartpolitie, FOD Volksgezondheid, FOD Mobiliteit en Vervoer, afdeling Maritieme Toegang en ook het agentschap MDK.
Dankzij de werkgroep hebben de aanvragers een centraal aanspreekpunt om zich wegwijs te laten maken in het kluwen van overheidsdiensten. Ook voor de kustwachtpartners is het vlotter werken: nieuwe initiatieven worden sneller opgevolgd en afspraken en adviezen worden op elkaar afgestemd.
Alle parken op een rijtje
Dat een centraal aanspreekpunt geen overbodige luxe is, blijkt uit onderstaande tabel met alle lopende of geplande projecten, gerangschikt van noord naar zuid.
Naam |
Locatie |
Afstand tot de kust |
Mermaid en Northwester2 |
Boven de Blighbank |
Ongeveer 54 km |
Belwind 1 en Nobelwind |
Blighbank |
Ongeveer 49 km |
Seastar |
tussen Blighbank en Lodewijkbank |
Ongeveer 41 km |
Northwind |
Lodewijkbank |
Ongeveer 37 km |
Rentel |
Tussen Lodewijkbank en Thorntonbank |
Ongeveer 33 km |
C-Power |
Thorntonbank |
Ongeveer 28 km |
Norther |
Zuidoosten van de Thorntonbank |
Ongeveer 23 km |
De drie windmolenparken die nu al operationeel zijn, C-Power, Belwind en Northwind, zijn samen goed voor 182 windturbines met een vermogen van 712 MW (3% van het totale elektriciteitsverbruik in België).
C-Power |
6 x 5MW 48 x 6,15 MW |
325 MW |
Belwind (fase 1) |
55 x 3MW 1 x 6MW |
171 MW |
Northwind |
72 x 3MW |
216 MW |
Scheepvaart en windmolens, gaat dat wel samen?
Zoals we eerder al vermeldden, is de zone voor hernieuwbare energie niet lukraak gekozen. Er zijn studies geweest naar de locaties met de meest geschikte bodem en het beste windaanbod. Vanzelfsprekend is er ook rekening gehouden met andere activiteiten op de Noordzee, en zeker met de scheepvaartroutes. Toch doken er bij het toekennen van de domeinconcessie voor het windmolenpark Norther problemen op. Door de bouw van dat windmolenpark, zou de scheepvaart naar de Nederlandse havens (Rotterdam, Amsterdam, …) en omgekeerd van deze havens naar de Vlaamse kusthavens (Zeebrugge, Gent, Antwerpen) belemmerd worden. Doordat er een verbod geldt om in of door windmolenparken te varen, zouden schepen verplicht worden om enkele uren om te varen, wat economisch – en ook ecologisch- gezien niet interessant is. Bovendien zou dat meer trafiek betekenen op andere scheepvaartroutes, wat de kans op ongevallen daar dan weer verhoogt.
Daarom zijn alle kustwachtpartners en andere betrokken partijen rond de tafel gaan zitten om een oplossing te vinden. Er werd uiteindelijk voor gekozen om een driehoekje van de zone af te snijden en een corridor vrij te houden voor de scheepvaart. Zo blijft er een maximale oppervlakte voor windmolens behouden en wordt tegelijkertijd de hinder voor de scheepvaart minimaal gehouden.
Bouw en transport
Een windmolenpark in zee bouwen, hoe begin je daar nu aan? Simpel gezegd, bestaat een windmolen uit drie delen: de fundering, de paal (of mast) en de wieken (of rotorbladen). Dan zijn er ook nog verschillende types van fundering, bijvoorbeeld gravity base foundation, jacket foundation, monopile foundation,… Nog meer technisch jargon zou ons te ver leiden, maar als je meer over de constructie van windmolens wil weten, kan je heel wat informatie vinden op de websites van de verschillende windmolenexploitanten.
De verschillende onderdelen moet je allereerst allemaal naar de juiste locatie zien te krijgen om ze daar in elkaar te zetten. Dat dat niet lukt met een traditioneel vrachtschip, lijkt evident. Niet alleen hebben de onderdelen allemaal een specifieke vorm, ook de afmetingen zijn niet bepaald alledaags te noemen. Voor het transport wordt er dus gebruik gemaakt van een bonte verzameling van speciale vaartuigen: een kraanschip met voldoende hijscapaciteit, een installatieponton met uitschuifbare poten, een hefeiland met heihamers om de funderingspalen in de zeebodem te slaan, … Om de energie die opgewekt wordt door de windmolens aan land te brengen, moeten natuurlijk ook kabels gelegd worden. Dat gebeurt dan weer door speciale kabellegschepen.
Incident en noodplan
Ook na de afwerking van een windmolenpark op zee, moet een oogje in het zeil gehouden worden. Ondanks alle inspanningen om de veiligheid te garanderen, kan het toch fout lopen en dan ben je maar beter voorbereid. Daarom zijn alle windmolenexploitanten verplicht om niet alleen tijdens de bouwfase een noodplan te hebben, maar ook erna. In dat noodplan moet ondermeer staan welke risico’s er zijn, de juiste contactpersonen per type incident en welke middelen ingezet kunnen worden.
Ook worden er afspraken gemaakt over het organiseren van een medische evacuatie. Dat bleek bij de verschillende windmolenparken anders in elkaar te zitten, afhankelijk soms van het type windmolen, en dat zorgde voor verwarring bij de hulpdiensten. Binnen de werkgroep windmolenparken zijn die procedures nu zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. Omdat je nooit voorbereid genoeg kunt zijn, worden regelmatig oefeningen gehouden. Niet alleen evacuaties worden ingeoefend, maar ook de opruiming van olie – of andere vervuiling in of rond de windmolenparken.
Veiligheidsafstand
Nieuwsgierig geworden en je wil graag eens zo’n windmolen op zee van dichtbij zien? Dan ben je niet de enige. Windmolens op zee blijken tot de verbeelding van veel mensen te spreken. Sinds de bouw van de eerste zes windmolens, zag een nieuw fenomeen het licht: ‘windmolentoerisme’. Veel jachtjes proberen zo dicht mogelijk bij de windmolens te varen en er zijn ook rederijen die rondvaarten organiseren naar de windmolens. Om gevaarlijke situaties te vermijden, heeft de werkgroep windmolenparken hiervoor een oplossing gezocht. Sinds 1 juni 2012 is er dan ook een veiligheidsafstand van 500 meter ingesteld via een koninklijk besluit.
Je kan de windmolens dus gerust gaan bewonderen, maar je mag niet dichter dan 500 meter naderen. Doe je dat toch, dan ben je strafbaar. Er wordt enkel een uitzondering gemaakt voor vaartuigen die vooraf toelating hebben gekregen, zoals de werkschepen van de windmolenexploitant, vaartuigen met een controleopdracht en reddingsvaartuigen. Als een vaartuig zonder toelating dichter bij de windmolens vaart en de veiligheidsafstand dus niet respecteert, is dat strafbaar. Men spreekt dan over een intrusie in de windmolenparken. Die intrusies worden gemonitord door de kustwachtcentrale en er worden op regelmatige tijdstippen ook controles uitgevoerd.